Rotterdam Dit is een p class = intro, wat zou hier in moeten staan.
Charles Kupchan | Zaterdag 4 september 2010 |
Een verenigd Europa is verder weg dan ooit. Herlevend nationalisme en populisme en de economische crisis zijn een bijl aan de wortel van de droom van een oude generatie.
Hoogleraar internationale betrekkingen aan de universiteit van Georgetown en verbonden aan de Council on Foreign Relations. In The End of the American Era: U.S. Foreign Policy and the Geopolitics of the Twenty-first Century (Knopf, 2002) voorspelde hij nog dat Europa een grote internationale speler zou worden.
De Europese Unie is ten dode opgeschreven – geen dramatische of plotselinge dood, maar een dood die zich langzaam maar zeker voltrekt. En als we binnenkort over de Atlantische Oceaan kijken, zullen we opeens misschien beseffen dat het project van de Europese integratie dat we de afgelopen halve eeuw als vanzelfsprekend hebben beschouwd, er niet meer is.
Het Europese verval is ten dele economisch. De financiële crisis heeft van veel EU-leden een pijnlijke tol geëist, en door de hoge staatsschulden en de wankele gezondheid van de banken zou Europa nog wel eens meer ellende kunnen wachten. Maar deze problemen verbleken in vergelijking tot een ernstiger kwaal: van Londen tot Berlijn tot Warschau ondergaat Europa een weer oplevend nationalisme van het politieke leven, waarbij landen de soevereiniteit die ze eens ter wille van een collectief ideaal bereidwillig hebben opgeofferd, nu weer opeisen.
Voor veel Europeanen lijkt dit grotere goed niet meer ter zake te doen. Ze willen weten wat de Europese Unie hun oplevert en vragen zich af of dat de moeite waard is. Als deze ontwikkeling zich voortzet, zouden zij een van de belangrijkste en onwaarschijnlijkste wapenfeiten van de 20ste eeuw in de waagschaal stellen: een geïntegreerd Europa, dat in vrede leeft en als samenhangend geheel macht probeert uit te oefenen. Dan zouden weer afzonderlijke landen ontstaan die veroordeeld zijn tot geopolitieke onbeduidendheid – en de Verenigde Staten een bondgenoot verliezen die bereid of in staat is mondiale lasten te dragen.
De steun voor een verenigd Europa kalft zelfs af in Duitsland, dat eerder als motor van integratie vurig streefde naar een uitbanning van de nationale rivaliteiten, waardoor het continent lang onder oorlogen heeft gezucht. De recente tegenzin in Berlijn om Griekenland uit zijn financiële nood te redden – bondskanselier Angela Merkel verzette zich maandenlang tegen de reddingsoperatie – druiste in tegen de geest van een gezamenlijk welzijn die het kenmerk van een collectief Europa is. Pas nadat de Griekse crisis de eurozone dreigde te overspoelen, ging Merkel voorbij aan het binnenlands verzet en keurde ze de lening goed. Bij lokale verkiezingen in Nordrhein-Westfalen werd haar partij prompt door de kiezers afgestraft en leden de christen-democraten hun zwaarste nederlaag van na de oorlog.
Een dergelijke krenterigheid weerspiegelt het bredere probleem: de behartiging van het nationaal belang verdringt het Duitse enthousiasme voor de EU. Als een van de weinige levenstekenen van het Europese project omarmden de lidstaten afgelopen najaar het Verdrag van Lissabon, dat de Unie een presidentschap, een baas van het buitenlands beleid en een diplomatieke dienst opleverde. Maar daarna hielp Berlijn bij de keuze van Herman van Rompuy en Catherine Ashton tot president van de Unie en hoofd van het buitenlands beleid, bescheiden personen die geen bedreiging zouden zijn voor het gezag van de nationale leiders. Zelfs de Duitse rechtbanken zetten een rem op de EU toen ze vorig jaar besloten de macht van het nationale parlement over Europese wetgeving te versterken.
Deze hernationalisering van de politiek voltrekt zich overal in de EU. Een van de schrilste tekenen van moeilijkheden uitte zich in 2005, toen de Nederlandse en Franse kiezers het Europees Grondwettelijk Verdrag afwezen dat het juridische en politieke karakter van de EU zou hebben geconsolideerd.
Het Verdrag van Lissabon, de afgezwakte opvolger hiervan, werd in 2008 door de Ieren verworpen. In 2009 bedachten zij zich weer, maar pas nadat was vastgelegd dat het verdrag geen gevaar zou vormen voor de nationale zeggenschap over de belastingheffing en de militaire neutraliteit.
En in Groot-Brittannië brachten de verkiezingen van mei een coalitie aan de macht die wordt overheerst door de Conservatieve Partij, waarvan de Eurofobie maar al te bekend is.
Elders is het rechts-populisme in opmars – vooral uit verzet tegen immigratie. Dit botte nationalisme richt zich niet alleen op minderheden, maar ook op het verlies van zelfstandigheid waarmee politieke eenwording gepaard gaat. Zo behaalde de vrijwel xenofobe Hongaarse partij Jobbik dit jaar bij de verkiezingen bijvoorbeeld 47 zetels – tegenover nul in 2006. Zelfs in het van oudsher tolerante Nederland won de ultra-rechtse Partij voor de Vrijheid onlangs meer dan 15 procent van de stemmen en daarmee maar zeven zetels minder dan de grootste partij.
Alsof deze belemmeringen voor een stabiele Unie nog niet ontnuchterend genoeg waren, viel in juli het roulerende voorzitterschap van de EU toe aan België – een land waar de Nederlandstalige Vlamingen en de Franstalige Walen zo verdeeld zijn dat lang na de verkiezingen van juni het wachten nog altijd is op een werkbare regeringscoalitie. Het spreekt boekdelen dat het land dat nu de leiding van het Europese project heeft precies onder het soort nationalistische antagonisme lijdt dat de EU juist wilde wegnemen.
De hernationalisering van de Europese politiek is in de eerste plaats het gevolg van een generatiewisseling. Voor Europeanen die opgroeiden in de Tweede Wereldoorlog of de Koude Oorlog is de EU een ontsnappingsroute uit een bloedig verleden. Zo niet voor de jonge Europeanen: uit een recente enquête bleek dat Fransen van boven de 55 jaar de EU bijna tweemaal zo vaak als een waarborg voor vrede zien als hun landgenoten van onder de 36. Geen wonder dat de nieuwe Europese leiders de waarde van de EU als een koele kosten-batenanalyse en niet als een geloofsartikel benaderen.
Intussen leggen de eisen van de wereldmarkt, in combinatie met de financiële crisis, grote druk op de Europese welvaartsstaat. Nu de pensioenleeftijden stijgen en de voorzieningen versoberen, wordt de EU vaak als zondebok voor nieuwe ellende voorgesteld. In Frankrijk bijvoorbeeld richten de anti-Europese campagnes hun pijlen op de ‘Angelsaksische’ aanslag van de EU op de sociale zekerheid en op de ‘Poolse loodgieter’ die als gevolg van de open Europese arbeidsmarkt de lokale banen inpikt.
De snelle uitbreiding van de EU naar het oosten en zuiden heeft het leven er nog verder uitgeperst. Bij gebrek aan de knusse sfeer in de Unie vóór de val van de Berlijnse Muur hebben de oorspronkelijke leden zich naar binnen gekeerd. De nieuwere leden uit Midden-Europa, die pas volledige soevereiniteit genieten sinds de ineenstorting van het communisme, zijn niet zo happig om deze weer weg te geven. Zoals wijlen Lech Kaczynski het als president van Polen kort na zijn aantreden in 2005 verwoordde: „Wat de Polen interesseert, is de toekomst van Polen en niet die van de EU.”
De Europese deelname aan de oorlogen in Irak en Afghanistan heeft aan de vermoeidheid bijgedragen. In Duitsland is ongeveer tweederde van de bevolking tegen de aanwezigheid van Duitse troepen in Afghanistan – geen goed nieuws voor een EU die op het wereldtoneel een eensgezinde stem wil laten horen. Weliswaar is een van de bestaansredenen van de Unie om Europa meer geopolitiek gewicht te geven, maar die taak heeft geen draagvlak; deze verre oorlogen, in combinatie met de sterk dalende defensie-uitgaven die vooral te wijten zijn aan de economische malaise, temperen de animo voor nieuwe lasten.
„De EU probeert op het ogenblik gewoon de machine draaiende te houden”, zei een lid van het Europees Parlement laatst tegen mij. „In de hoop genoeg tijd te rekken totdat er nieuwe leiders opstaan die weer wel met het project verder willen.”
Tijdrekken is misschien wel het beste dat de EU voorlopig kan doen, maar ook de kans dat ze nog verder afglijdt is reëel, ook als we verder kijken dan Europa. De regering-Obama heeft al haar teleurstelling geuit over een EU waarvan het geopolitieke profiel verbleekt. Zoals minister van Defensie Robert Gates in februari tijdens een bijeenkomst van NAVO-functionarissen klaagde: „De demilitarisering van Europa – waar grote delen van de bevolking en de politieke klasse wars zijn van militair geweld en de risico’s die daarmee gepaard gaan – is van een zegen in de 20ste eeuw veranderd in een belemmering voor echte veiligheid en duurzame vrede in de 21ste eeuw.” Nu de Verenigde Staten proberen uit de schulden te komen en hun strijdkrachten een adempauze te gunnen, zullen ze hun bondgenoten steeds meer op hun eigen inbreng beoordelen. In het geval van Europa is deze klein en zal de bijdrage nog verder krimpen.
Niet dat Europa weer op oorlogspad is; de Europese landen hebben hun animo voor gewapende wedijver verloren. In plaats daarvan – minder dramatisch, maar niet minder definitief – zal de Europese politiek minder Europees en meer nationaal worden, totdat de EU alleen in naam nog een Unie zal zijn. Voor sommigen lijkt dit misschien geen groot verlies, maar in een wereld die dringend behoefte heeft aan de wilskracht, rijkdom en invloed van een verenigde EU, zou een versplinterd en in zichzelf gekeerd Europa een historische tegenslag zijn.
Zestig jaar geleden waren Jean Monnet, Robert Schuman en Konrad Adenauer de grondleggers van Europa. De EU van vandaag heeft een nieuwe generatie leiders nodig, die een project dat gevaarlijk dicht zijn houdbaarheidsdatum nadert, weer leven in kunnen blazen. Voorlopig zijn deze nergens te vinden.
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 4 september 2010, pagina 15