Rotterdam Dit is een p class = intro, wat zou hier in moeten staan.
tekst Philip de Wit beeld Dana Lixenberg | Zaterdag 4 september 2010 |
Drugsbendes zijn de baas in de meeste sloppenwijken van Rio de Janeiro. Een enkele wijk is ‘gepacificeerd’. Het politiebureau is er 24 uur per dag open. Verslag uit een favela. ‘Iedereen haat de politie.’
Het is rond een uur of tien in de ochtend. De zon schijnt, maar in de schaduw voelt het fris. We lopen met sergeant Jailton Silva en zijn collega-politieagenten mee door het labyrint van straatjes, steegjes, steile trapjes van de sloppenwijken Morro da Babilônia en Chapéu Mangueira. Op patrouille. De voorste man houdt een automatisch wapen voor zich. Alle agenten dragen kogelvrije vesten.
Onderweg, bij het einde van een steile trap naar beneden, komen we twee andere politiemannen tegen. Op deze plek handelde een gewapende bende jarenlang in drugs. Het trappetje ligt tussen twee appartementenblokken, aan de voet van de berg. Het komt direct uit op het ‘asfalt’, zoals de buurten van de middenklasse worden genoemd. In dit geval in de woonwijk Leme.
Wie in het recente verleden een jointje wilde roken of coke wilde snuiven, hoefde alleen maar even deze trap naar boven te lopen om zijn inkopen te doen. Sloppenwijk en middenklassebuurt schurken hier, zoals in de rest van Rio de Janeiro, letterlijk tegen elkaar aan.
Sinds een jaar zijn Silva en nog honderd agenten gestationeerd in Morro da Babilônia en Chapéu Mangueira. „De bewoners wantrouwden ons in het begin. Je moet het vertrouwen van hen winnen”, zegt Silva. Het is voor het eerst in decennia dat de overheid een politiebureau heeft geopend in deze buurten, hier favelas genoemd. En het is voor het eerst in decennia dat zwaarbewapende en drugsverkopende jonge mannen zonder scrupules niet langer de dienst uitmaken.
„Als je zo lang samenleeft met traficantes (leden van de drugsbendes, red), dan zie je als favelabewoner de politie toch snel als de vijand”, vervolgt Silva. De sergeant praat met een zachte melancholische stem.
De ligging van de buurten – op en tegen grote rotsen, omringd door Atlantisch regenwoud – is indrukwekkend. Dagelijks maakt de patrouille verschillende ronden. De ploeg is 24 uur in touw en daarna weer 72 uur vrij.
Sloppenwijken Morro da Babilônia en Chapéu Mangueira waren ruim een jaar geleden nog no-go areas. Een drugsbende, het Derde Commando, zwaaide er de scepter. Tieners en twintigers met handgranaten, mitrailleurs en pistolen. Zij bewaakten de naast elkaar gelegen buurten tegen invallen van politie en concurrerende bendes.
Deze kleine sloppenwijken liggen op een berg vlak achter mijn huis in Leme, het verlengde van Copacabana in Rio de Janeiro. Toen ik op een zondag in december 2008 de sleutels van ons appartement ging ophalen, hoorde ik oorverdovende knallen, afkomstig van deze favelas. Ik hoopte dat het vuurwerk was.
Maar het waren geen rotjes of kanonslagen. In een straat verderop, bij de opgang naar Babilônia, leunden twee agenten tegen een auto, alsof er niets aan de hand was. Zij wisten precies wat er gaande was. „Ach”, zei er eentje bijna achteloos, „ze zijn elkaar aan het afmaken”.
‘Ze’ bleek een verwijzing naar twee rivaliserende drugsbendes. Babilônia en Chapéu Mangueira waren het toneel geworden van een machtsstrijd. De grootste bende uit de stad, het Rode Commando, wilde de macht op de berg, de morro, van het Derde Commando overnemen. Begrijpelijk, want het was een mooie locatie voor de verkoop van marihuana en cocaïne: dicht bij de consumentenmarkt: de Braziliaanse middenklasse in hun luxe appartementen en de gringo’s op het strand. Ondanks de risico’s van het vuurgevecht voor de rest van de favelabewoners liet de politie de bendes gewoon hun gang gaan.
Leme is een kleine woonwijk van twee straten en een boulevard, ingeklemd tussen bergen en zee. Veel appartementenblokken die uitkijken op de favela hadden, en hebben nog steeds, daarom kogelvrij glas.
Maar ruim een jaar geleden gebeurde er iets opmerkelijks. Op een ochtend verzamelden zich op verschillende plekken rond de buurten politieagenten van het Bope (Batalhão de Operações Especiais), een elitekorps van de Braziliaanse militaire politie. Binnen enkele uren waren Babilônia en Chapéu Mangueira in handen van het wettige gezag. Wat bleek: de komst van de politie was al aangekondigd in de favelas en de traficantes hadden eieren voor hun geld gekozen. Ze waren gevlucht naar een andere wijk in handen van hun bende.
Babilônia en Chapéu Mangueira (gezamenlijk 6000 inwoners) zouden worden ‘gepacificeerd’, zo deelde de deelstaat Rio de Janeiro mee. De buurten kregen speciaal getrainde wijkagenten. Met andere woorden: de politie zou blijven en niet weer na twee weken vertrekken, zoals doorgaans gebeurt.
De komst van de wijkagent kan een doorbraak worden genoemd in het beleid ten aanzien van de anarchistische sloppenwijken in de stad. In Rio de Janeiro wonen zo’n 2 miljoen mensen in naar schatting 900 sloppenwijken. Daarvan wordt de helft gecontroleerd door drugsbendes. Hoewel er pas een tiental sloppenwijken is gepacificeerd, zijn daarmee wel ruim 140.000 mensen bevrijd van het juk van de drugsbendes.
Want wat nog steeds opvalt in de favelas van Rio is de afwezigheid van de overheid. Al jaren lang. Er zijn geen klinieken voor eerste hulp, geen politiebureaus, geen crèches. Als de overheid er zich laat zien, dan zijn het meestal schietende politieagenten die een antidrugsoperatie komen uitvoeren. Conclusie: de bewoners worden aan hun lot overgelaten. In Babilônia-Chapéu Mangueira was dat niet veel anders.
Voor de bewoners van Babilônia-Chapéu Mangueira was het wennen, al die politie in de wijk. „De mensen hier geloofden niet dat we zouden blijven. De angst voor terugkeer van de criminelen was groot. Veel leden van de bende kwamen gewoon uit de gemeenschap hier. Wie met de politie praat, is voor de traficante een verrader. En op verraad staat doodstraf. Waarom zou de politie nu wel blijven, vroegen de mensen zich af”, vertelt Silva tijdens het lopen.
Dit is meestal het patroon: de politie valt bij tijd en wijle een favela binnen om de drugshandel aan te pakken. Na een intense straatoorlog en tien, vijftien doden later – altijd jongemannen in shorts en shirts, met slippers of gymschoenen – is zij even de baas. Een week, twee weken. Wapens worden in beslag genomen, drugs vernietigd. Regelmatig vallen daarbij onschuldige slachtoffers, al dan niet door verdwaalde kogels. Misschien is drie procent van de bewoners crimineel, de rest zijn gewoon hardwerkende mensen. Iedereen kan slachtoffer worden. Mannen, vrouwen of kinderen, nietsvermoedend op weg naar huis, overvallen door de straatoorlog. Het blijven schietpartijen in woonbuurten.
Soms doodt de politie jongens die geen traficantes zijn. Gewoon, omdat ze er op lijken. Maar welke jongeman in een sloppenwijk doet dat niet? Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch publiceerde eind vorig jaar een alarmerend rapport over het optreden van de politie in São Paulo en Rio de Janeiro. In Rio de Janeiro schiet de politie jaarlijks meer dan duizend mensen dood tijdens zogenoemde confrontaties. Volgens Human Rights Watch komt het zeer regelmatig voor dat agenten zonder enige vorm van proces ‘verdachten’ ombrengen.
Daarom is in de favela doorgaans niemand gesteld op de politie. Deide Santos, uitbaatster van een barretje en geboren en getogen in Babilônia, zegt het zo: „In het verleden hebben hier veel tranen van moeders gevloeid. Als de politie weer eens binnenviel, dan was het altijd raak. Ik heb een zoon van achttien. Ik weet hoe het is om bang te zijn dat je zoon wordt doodgeschoten.”
Een bijna fluisterende sergeant Silva kan dat alleen maar bevestigen. Het is een gewelddadig leven, voor de boeven, de favelabewoners en de politie. De diender is veertig jaar en heeft er al twaalf jaar op zitten als agent. Alle moeilijke, gevaarlijke favelas in de stad kent hij. Voordat hij wijkagent werd, deed hij ook mee aan operaties in sloppenwijken. Collega’s heeft hij zien doodgaan. Hij zegt: „Bij een operatie in een favela word je altijd ontvangen met kogels. Als politieman weet je nooit of je nog terugkeert, als je ’s ochtends je huis verlaat. Je familie is altijd bezorgd.”
Zelf wilde hij bij de politie vanwege de zekerheid dat je elke maand een salaris ontvangt, zelfs als het weinig is. En ondanks het gevaar. Je hebt het nu eenmaal niet altijd voor het kiezen in het leven, zegt hij. Het is de tragiek van de gewone agent in Rio de Janeiro. Vaak komen ze zelf ook uit verpauperde buurten. Uit veiligheidsoverwegingen weten zelfs hun buren meestal niet dat ze voor de politie werken. In andere delen van de stad moeten zij in arme wijken achter drugsbendes aanjagen.
Buiten de sloppenwijken is de politie overigens ook niet populair. De politie van Rio de Janeiro heeft, om het eufemistisch te zeggen, een twijfelachtige reputatie. Kinderen wordt geleerd de weg te vragen aan een oudere vrouw op straat, als ze zijn verdwaald. Niet aan vreemde mannen. Niet aan de politie. Die is gevaarlijk en onbetrouwbaar. En vaak ook corrupt.
Daarom krijgen wijkagenten eerst een speciale opleiding van twee maanden voordat zij in een favela worden gestationeerd. Daar leren ze hoe ze met de mensen moeten communiceren, wat mensenrechten zijn, hoe buurtproblemen moeten worden opgelost. Nog belangrijker: de meerderheid van de kersverse wijkagenten wordt op afstand gehouden van de ervaren politiemannen die Rio’s straten doorkruisen.
Waarom? Om te voorkomen dat ze gecorrumpeerd worden. Luiz Eduardo Soares, voormalig veiligheidsadviseur van de Braziliaanse president Lula, legt uit: „Hun salarissen zijn laag, hun werk is gevaarlijk. Door omkoping krikken zij hun inkomens op.” De drugshandel in Rio de Janeiro bestaat volgens hem vooral dankzij de akkoorden tussen de politie en de gangs. „Zonder deze overeenkomsten zou alle transport, van wapens en drugs, een stuk lastiger zijn”, zegt Soares.
Ladeira Ary Barroso is een hellende straat die de wijk Leme met Babilônia verbindt. Ooit was dit een exclusieve laan. Hier woonden de rijkere Cariocas – zoals de inwoners van Rio worden genoemd – in riante villa’s. De mooie, oude huizen in Portugese stijl staan er nog steeds, maar aan het eind gaat de weg over in de sloppenwijk.
Halverwege staat een politieauto met enkele agenten. Aan het einde van de straat staat een caravan van de wijkagenten. Daar ontmoeten we tweede luitenant Hugo Coque, plaatsvervangend commandant van de eenheid in de sloppenwijk. Coque is 24 jaar en behoort daarmee tot de jongsten van de agenten.
Coque neemt ons mee naar het hoofdbureau. Omringd door weelderige natuur ligt het op het hoogste puntje van de favela, tegen de rotsen aangebouwd. Daarvandaan hebben de agenten zicht op de wijk en de zee.
In de voorraadkamer van het bureau deelt een foerier pistolen en andere wapens uit aan de politiemannen. Aan een rek hangen kogelwerende vesten. In het kantoortje van Coque zijn portretfoto’s met nummers van alle agenten op de muur geplakt. De foto’s met de oranje kadertjes zijn de nieuwe agenten, de overgrote meerderheid. De rest, omkaderd door groen, zijn oudgedienden van de politie.
Coque zegt: „Toen we hier begonnen, hadden we een grotere groep. Maar er vallen er altijd een paar af. Omdat ze toch liever ergens anders willen werken, de werkplek te ver weg vinden, of omdat ze niet geschikt zijn voor dit werk.”
De aanpak is volgens hem anders dan bij het normale politiewerk. Je moet interesse tonen in de bewoners. Je moet naar ze luisteren, met ze praten. De politie geeft schaaklessen aan de kinderen in de wijk en agent Fausto Cunho leert ze gitaarspelen.
Met de politie zijn eveneens regels gekomen. De mensen hebben geleerd hun afval correct weg te gooien. Zomaar een feest organiseren tot vijf uur ’s ochtends mag niet meer zonder toestemming van de politie. Bomen kappen om nieuwe huizen te bouwen is nu verboden. Alleen verticale expansie is toegestaan. Coque zegt: „Vroeger mocht alles. Niemand die iemand anders tot de orde riep. Nu is er ineens 24 uur per dag politie.”
De verkoop van drugs is weliswaar aan banden gelegd, het betekent niet dat niemand meer gebruikt. „Alleen gebeurt dat nu binnenshuis en daar heb je geen controle op. We hebben nu vooral meningsverschillen tussen buren, ruzies tussen echtelieden die opgelost moeten worden. Een wijkagent moet er een beetje gevoel voor hebben”, zegt Coque.
Natuurlijk gaat het hier wel om een wijkagent Braziliaanse stijl. Alex Fávaro is er zo eentje. Hij ziet er uit als een harde agent, zo eentje die je in het donker liever niet tegenkomt. Hij draagt een kogelwerend vest, een pistool en een zwaar automatisch wapen. Als hij door de straatjes van de wijk loopt, dan wijst de loop van zijn geweer veelbetekenend vooruit. Fávaro blijkt echter een aardige man te zijn. Iedereen kent hem.
Vanuit het hoofdbureau lopen we met Fávaro en vijf andere agenten door de straatjes en paadjes van Babilônia. Een deel van de wijk ligt verborgen in het regenwoud. Hier liggen paden die gebruikt werden door de drugsgang. Vluchtroutes. Het is eveneens het gedeelte waar de allerarmsten van de buurt wonen. In hutjes van modder en bamboe. Of in huisjes van hout met golfplaten daken. Er staat een oude, droge waterput vol met afval. Kippen en hanen lopen er vrij rond.
Alles gaat te voet. Zakken cement, een koelkast, een televisie, bakstenen. Ze worden gedragen op mannenruggen of schouders over smalle weggetjes en steile trappen. Ander transport is niet mogelijk. Borden met straatnamen hangen scheef aan elektriciteitspalen. Overal hangen kabels in de lucht. Niet iedereen heeft geld om zijn of haar huis af te bouwen: veel huizen hebben geen ramen en muren van goedkoop baksteen wachten vergeefs op de stukadoor.
Een stoffig voetbalveldje van zand met mini-goals is zo’n plek waar vroeger drugs werden verkocht. Het heeft uitzicht op Rio’s meest bekende buurt, Copacabana. Maar hier hebben de muren talrijke kogelgaten, herinneringen aan het gewelddadige verleden.
Vlak bij het voetbalveldje woont de 24-jarige Leandro da Silva, bakker van beroep. Hij is net terug van zijn werk. Zes dagen per week staat hij vanaf vier uur ’s ochtends in een bloedhete bakkerij. Hij nodigt ons uit om op het dak van zijn huis naar het uitzicht te kijken. Aan een waslijn hangen tenues van het lokale voetbalteam.
Over de komst van de wijkagenten is Da Silva te spreken. Omdat er nu geen drugshandelaren met wapens rondlopen. Zijn kinderen zijn daar niet meer aan bloot gesteld. Geweld zal dus niet meer ‘normaal’ zijn in de wijk, zoals vroeger.
Bovendien blijven de verlokkingen van het criminele leven voor tieners zo op afstand. Voor kansloze jongeren kan het leven in een gang aantrekkelijk zijn. In een week verdienen zij meer dan hun vaders of moeders met normale banen in een maand. En met een wapen in de hand heb je aanzien. Dan word je niet genegeerd zoals buiten de sloppenwijk vaak gebeurt.
Da Silva kijkt naar het veldje waar een aantal jonge mannen aan het voetballen is. De perspectieven voor jongeren uit sloppenwijken zijn niet geweldig, zegt hij. Sloppenwijkbewoners worden vaak gediscrimineerd, alsof zij allemaal bandieten zijn. Hij zegt: „Ik heb geen opleiding, moet hard werken en verdien weinig. Maar ik vertel mijn kinderen dat ze moeten studeren. Veel families hier zijn echter gebroken. Of de ouders zaten zelf ook in de drugshandel. Dat gaat van generatie op generatie zo. Die mensen kennen geen ander leven.”
Daarmee snijdt de bakker een fundamentele kwestie aan. Is het wel voldoende om een groepje agenten in een sloppenwijk neer te zetten? Zou de deelstaat Rio de Janeiro niet projecten moeten beginnen om bewoners aan onderwijs en werkervaring te helpen? Zou ze niet een medische post moeten openen of sociale werkers de buurt in sturen om families met problemen te helpen?
Een sergeant begint een beetje cynisch te lachen. Luis Alberto Carnevale is een dertiger en zit al meer dan tien jaar in het vak. Natuurlijk, er worden wat cursussen gegeven, maar veel heeft dat niet om het lijf. Verder gaat het elektriciteitsbedrijf nu officieel een netwerk aanleggen, zodat de mensen niet meer illegaal aftappen. Maar de overheid, daar moet niet al te veel van verwacht worden.
Carnevale draagt twee pistolen. Zijn vader had een krantenkiosk. Zelf wilde hij agent worden. De eerlijkheid gebiedt te zeggen: als hij alles over zou mogen doen, dan had hij een ander vak gekozen. Waarom je leven wagen voor 560 euro per maand? Iedereen haat de politie. Je wordt niet gewaardeerd. „Alle agenten hier werken op hun vrije dagen om extra geld te verdienen, meestal in de bewaking. Hoe wil je anders je kinderen naar een goede school sturen?” vraagt Carnevale.
Carnevale heeft weinig vertrouwen in zijn werkgever, de overheid. Alles is politiek in Brazilië. De gouverneur van Rio de Janeiro, Sergio Cabral, wil in oktober worden herkozen. Dus, zo zeggen critici, is Gabral de pacificatie begonnen in een aantal ‘makkelijke’ favelas in de Zuid Zone van de stad. Daar waar de middenklasse woont. Maar wat gaat hij straks doen in de Noord Zone van Rio, het deel waar de middenklassebuurten zeldzaam zijn en de sloppenwijken ontelbaar?
Carnevale zegt: „Tot 2016 zal de overheid verder gaan met deze projecten, want dan zijn hier de Olympische Spelen en kijkt de hele wereld mee. Maar daarna? De sloppenwijken zijn al zo lang genegeerd. Als alle internationale schijnwerpers verdwenen zijn, kan alles zo maar veranderen. We moeten het maar zien.”
Linkerpagina bovenop de berg staat het witte politiebureau, boven agent Alex Fávaro
Agent Eduardo Silva Moraes
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 4 september 2010, pagina 48