Column - Proefschriften tellen

Rotterdam Dit is een p class = intro, wat zou hier in moeten staan.

Paul Schnabel | Zaterdag 4 september 2010 | pagina 37

Per jaar bespreek ik in deze rubriek ongeveer tien proefschriften. Meestal selecteer ik er één uit een stapeltje van drie in de maand tevoren verschenen dissertaties. Vandaag even niet, want het academisch jaar moet nog beginnen. Een mooi moment om even bij de proefschriften en hun makers stil te staan. Als columnist krijg ik ongeveer dertig proefschriften per jaar onder ogen. Dat is best veel, maar toch minder dan een procent van wat er in dat jaar aan de Nederlandse universiteiten verdedigd wordt. Dat zijn er dus ruim meer dan 3.000, vier- tot vijfmaal zoveel als veertig jaar geleden en bijna anderhalf keer zoveel als twintig jaar terug. Zonder promotie is een wetenschappelijke carrière ondenkbaar geworden. Geen universiteit neemt nog een doctorandus als wetenschappelijk medewerker aan. Als het al tot een aanstelling komt, gaat de voorkeur bijna altijd uit naar iemand die eerst als AIO vier jaar aan een proefschrift heeft gewerkt en daarna nog een paar jaar als postdoc ervaring heeft opgedaan. Uiteraard beschikt de kandidaat daarna ook over een stevige lijst van publicaties in peer reviewed en internationale tijdschriften.

Toen ik in 1967 ging studeren was daar allemaal geen sprake van. Universiteiten waren nog meer onderwijs- dan onderzoeksinstellingen. Onderzoek doen was een vrije keuze en publiceren zeker niet verplicht. Goede student-assistenten kregen vaak al meteen na hun doctoraal een vaste aanstelling. Promoveren deed je eigenlijk alleen als je ambitie had om hoogleraar te worden en je kon er ook heel lang over doen. Het had ook iets uitsloverigs en streberigs en dat was toen heel fout. Veel collega’s uit die tijd met inmiddels een lange staat van dienst als onderzoeker waren dan ook principieel tegen promoveren. Ik weet nog steeds niet wat daar zo principieel aan kon zijn, maar Nicolien, de vrouw van Maarten Koning in Het Bureau, is voor mij de verpersoonlijking geworden van het verzet tegen meer dan het minimaal noodzakelijke. Maarten mocht als wetenschapper van haar nooit iets extra’s voor zijn vak of carrière doen. Een bizar laatste staartje van die afwijzende houding kwam ik onlangs weer eens tegen toen een collega een uitstekend proefschrift aanbeval met de mededeling, dat het natuurlijk een cum laude waard was, maar dat die op zijn instituut nu eenmaal niet werden gegeven. Leuk voor zijn jonge doctor, die graag op een topinstituut verder wil gaan met zijn onderzoek.

Een promotie heeft niet overal hetzelfde gewicht. Wie in Duitsland hoogleraar wil worden, schrijft een tweede proefschrift, de Habilitation. In sommige landen is het gewoon de medische of juridische studie af te sluiten met een promotie op een studie, die in Nederland met moeite als doctoraalscriptie of masterthesis geaccepteerd zou worden. De meeste artsen en verreweg de meeste juristen in ons land zijn juist niet gepromoveerd en onder juristen is het zelfs minder gebruikelijk de doctorstitel te voeren. Je wordt in Nederland ook nooit met ‘doctor’ aangesproken, terwijl het ‘Herr Doktor’ plus achternaam in Duitsland en Oostenrijk nog altijd heel gewoon is. Artsen kunnen zich, als dat bij de situatie past, nog wel als ‘dokter’ voorstellen, maar jezelf als ‘doctor’ presenteren is in Nederland net zo mal als jezelf ‘meneer’ noemen. Nu ik dat zo zeg, realiseer ik me dat zelfs deze aanspreektitel, anders dan ‘mevrouw’, sowieso steeds minder gebruikt wordt. Steeds vaker hoor je in winkels, restaurants en opvallend vaak ook door de politie ‘heer’ zeggen. Het pijnlijke van het kennelijk te serviel klinkende ‘mijnheer’ kan zo vermeden worden.

Als je alle mensen met een doctorsbul bij elkaar zou willen hebben, zou ook de Amsterdam Arena nog te klein zijn. Inmiddels zijn er zo’n 75.000 gepromoveerden, van wie ruim 10.000 ouder dan 65 jaar. Uiteraard is het aantal heel jong gepromoveerden klein. Een paar jaar geleden waren er ongeveer 8.000 onder de 35 jaar. Dat zullen er nu wel veel meer zijn. Door de verkorting van de studieduur en de maximaal vier jaar die een betaald promotieassistentschap mag duren, is het niet ongewoon meer dat de doctorstitel al voor het dertigste jaar verworven wordt. Master ben je meestal al voor je vijfentwintigste. Eeuwige studenten bestaan echt niet meer.

Uit gegevens van het CBS blijkt dat Nederland nu ongeveer een miljoen academici telt op een beroepsbevolking (25-65 jaar) van ongeveer zeven miljoen. Een op de zeven dus en iets minder dan een op de honderd met een doctorsbul. Dat is heel wat en ongeveer vergelijkbaar met de cijfers voor de Verenigde Staten, maar in bijvoorbeeld Duitsland, Zweden en Engeland zijn er twee tot vier keer meer gepromoveerden. De meeste doctores (70 procent) zijn mannen, maar het aandeel van de vrouwen stijgt snel. Van de niet-gepromoveerde academici is al 40 procent vrouw en de laatste jaren studeren er ruim meer vrouwen dan mannen af. Onder de AIO’s zijn de vrouwen al bijna in de meerderheid. Dat is toch niet zo vanzelfsprekend, omdat typische bètavakken met weinig vrouwelijke studenten, zoals wiskunde en natuurwetenschappen, altijd veel promovendi kennen. Ze zijn goed voor een kwart van alle promoties. In de gezondheidswetenschappen – een op de drie promoties vindt daar plaats – zijn de vrouwen echter wel weer sterk vertegenwoordigd. In de techniek, nog altijd vrijwel uitsluitend door jongens gekozen studierichtingen, wordt maar heel weinig gepromoveerd. Dat geldt overigens ook voor economie en rechten.

Word je met een doctorsbul nu ook rijk? In het verleden is uit onderzoek wel gebleken dat in het bedrijfsleven buiten de sfeer van de research aan de doctorstitel geen grote waarde wordt toegekend. Toch laten de gegevens van het CBS zien dat een gepromoveerde academicus het gemiddeld beter doet dan een doctorandus. Gemiddeld ligt hun uurloon ruim 20 procent hoger, in de gezondheidszorg is dat zelfs 33 procent. In de juridische en bestuurlijke sfeer zien we echter geen verschil in beloning en ook in het reguliere bedrijfsleven en de techniek is het verschil bescheiden.

Wat de sociale klasse betreft, worden de gepromoveerden wel voor bijna 90 procent tot de hoogste groep gerekend, terwijl de niet-gepromoveerden op minder dan 60 procent blijven steken. Natuurlijk telt in de hoge waardering mee, dat hoogleraren bijna altijd en medisch specialisten in heel veel gevallen gepromoveerd zijn. Een op de vier gepromoveerden werkt in de gezondheidszorg en een op de zes in het onderwijs. Heel weinig treffen we gepromoveerden in de handel en de industrie. Dat zal niet verbazen.

Deze column over wetenschap wordt afwisselend verzorgd door de natuurkundige Robbert Dijkgraaf, de socioloog Paul Schnabel, de voedingsdeskundige Martijn Katan, de neerlandicus Marita Mathijsen en de medicus Piet Borst.

Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 4 september 2010, pagina 37