Rotterdam Dit is een p class = intro, wat zou hier in moeten staan.
Door onze redacteur Rob Schoof | Zaterdag 4 september 2010 |
Robert Siekmann is al jaren betrokken bij onderzoeken in het sportrecht. Na tal van confrontaties, zoals de zaak Bosman, ziet hij de partijen steeds meer samenwerken.
Een Zweedse zwemster kan, als zij snel genoeg is, nationaal kampioen van Finland worden. Zo werkt het Europese recht nu eenmaal – discriminatie op basis van nationaliteit is niet toegestaan in de EU. Maar als zwemster Ranomi Kromowidjojo Noors kampioene zou worden op de 100 meter vrije slag, wie moet Noorwegen dan naar de Olympische Spelen van Londen sturen? Of zijn er redenen een EU-onderdaan uit een ander land van de nationale titelstrijd te weren? Op het oog lijkt het een theoretische gedachte-exercitie, maar Robert Siekmann kreeg dit jaar precies deze kwestie voorgelegd – en de vragensteller was niet de minste: de Europese Commissie had bijna 300.000 euro over voor de oplossing.
Voor de goede orde: de Nederlandse zwemster heeft geen ambities in Scandinavië. Maar rechtsvraagstukken, ook in de sport, gaan altijd om zaken die niet waren voorzien, zegt Siekmann, directeur van het Asser International Sports Law Centre, dat regelmatig wordt geraadpleegd door de Commissie en het Europees parlement. „De Commissie ziet aan de hand van klachten die binnenkomen van sporters dat er ingewikkelde dilemma’s kunnen ontstaan. Daarom vragen ze advies.”
Het sportrecht was jarenlang een ondergeschoven kindje in de wereld van het internationale recht. Daar kwam eind 1995 op slag verandering in door de zaak-Bosman, waarbij het Europese Hof van Justitie dankzij de Belgische voetballer Jean-Marc Bosman een einde maakte aan de transfervergoedingen die clubs konden vragen voor spelers met een aflopend contract. „Voor iedereen – clubs, bonden en regeringen – was het toenmalige transfersysteem het enig denkbare. Tot één individu ging procederen.”
De voetballer Bosman wist zichzelf te bevrijden op grond van het recht, de mens Bosman ging bijna ten onder aan zijn vasthoudendheid. De macht van clubs en sportbonden is enorm, weet Siekmann. „We zijn er nog niet. In veel landen oefenen makelaars en clubs nog op feodale wijze macht uit over sportmensen, zoals in Brazilië, waar nog wordt gewerkt met spelerspassen. Die zijn vaak in handen van de makelaar. Dus als een voetballer van club wil veranderen, moet dat via die makelaar, die zomaar een vergoeding kan eisen bij een transfer. Vanuit maatschappelijke omstandigheden is dat wel verklaarbaar. Voor een voetballer uit een favela is het de enige kans te ontsnappen, dus waar praat je over als buitenlandse jurist. Maar ondertussen kan dit natuurlijk niet.”
In onderzoeken van het Asser Instituut komt Siekmann dichter bij huis, binnen de EU, vergelijkbare zaken tegen. Terwijl in Europa de sociale dialoog tussen werknemers en werkgevers tot officieel beleid is verklaard, ook in de professionele sport, werken spelers in een land als Bulgarije vaak zonder contract. „Je hebt nauwelijks vakbonden, cao’s of verzekeringen. Clubs dragen ook geen loonbelasting af, dat is goedkoper. Maar de speler staat wel onder gezag van de trainer; hij moet doen wat hij zegt. Vanuit het communistische verleden is het te begrijpen, maar ook dit zou niet moeten kunnen.”
Siekmann geeft in Oost-Europa en landen als Indonesië en China regelmatig voorlichting aan sporters, clubs, bonden, bestuurders en politici over de rechtspositie van sportmensen, maar ook over de preventie van corruptie, dopingvraagstukken of de valkuilen van sportweddenschappen – waarover China recent zijn hulp inriep.
Nederland maakte al vroeg kennis met de kracht van het individu, zegt Siekmann. „Johan Cruijff was echt een voorloper. Hij voerde als speler al in de jaren zeventig kort gedingen. Hij wilde in zijn eigen kledingmerk spelen, zijn eigen beeldrechten beheren. Hij zorgde ervoor dat de KNVB de spelers van Oranje verzekerde als ze in het vliegtuig stapten. Cruijff maakte een inbreuk op de eenheid in de sport. Volgens de statuten van de FIFA was het zelfs verboden naar de rechter te stappen – wat volgens de grondwet helemaal niet kon.”
Mede doordat individuen als Bosman machtige bonden durfden uit te dagen, veranderde de positie van sporters. „Tegenwoordig kun je naar het [sportarbitragehof] CAS. Maar we zijn er nog niet. Bonden moet transparanter worden. En sporters moeten veel meer invloed krijgen.”
Hij noemt als voorbeeld de privacykwestie rond de verplichte dopingcontroles. Topsporters moeten dagelijks aangeven waar zij bereikbaar zijn voor een onaangekondigde controle. „Als je weigert is het einde carrière. Maar dit tast de privacy behoorlijk aan. Niemand stapt naar de rechter, want dan word je misschien een Bosman, een outcast. Die sporter wil naar de Spelen. Dus men leeft ermee. Maar uiteindelijk zijn het de sporters die de sport beoefenen, niet [het wereldantidopingagentschap] WADA, niet de bonden.”
Sporters zouden meer inspraak moeten hebben, vindt hij. Zo zouden beroepsvoetballers zich kunnen afvragen of zij niet te veel wedstrijd spelen. „Vroeger had je vijf interlands per jaar, waaronder Nederland-België en België-Nederland. Nu speel je in de voorronde tegen al die kleine landjes. Prachtig voor San Marino, maar moeten die niet in een andere divisie spelen? Spelers zouden daar best iets over kunnen zeggen. Ze worden al enorm belast.”
Het instrument bestaat zelfs al: de sociale dialoog, ook opgenomen in het Verdrag van Lissabon, dringt aan op het sluiten van cao’s. Maar sporters zijn niet sterk genoeg vertegenwoordigd. „Met collectieve actie krijg je wel iets voor elkaar, maar dan moeten de toppers meedoen. Lance Armstrong had iets kunnen ondernemen, of een tennisser als Nadal. Dan gebeurt er iets, want de belangen zijn groot. Zo deed Cruijff dat ook.”
Toch ziet Siekmann dat de verhoudingen rond de sportwereld veranderen. „De EU zou veel machtiger moeten zijn dan verenigingen als de FIFA. Maar er zijn grote botsingen geweest. Toch zie je de afgelopen jaren een overgang van een ‘oorlog’ naar samenwerking, tussen de EU en grote bonden als de FIFA, tussen clubs en bonden, tussen spelers en clubs. Er is een soort pacificatie gaande.”
Die volgt op een aantal fundamentele uitspraken van ‘Europa’ waarin duidelijk werd dat de sport misschien een aparte wereld is waarin andere normen gelden dan in de ‘gewone’ maatschappij – bij conflicten is het Europese recht ook van toepassing op de sport.
Nog steeds actueel is de zaak rond voetballer Abdelmajid Oulmers van het Belgische Charleroi, die in 2004 werd opgeroepen voor de Marokkaanse nationale ploeg. Hij scheurde zijn enkelbanden en kon maanden niet spelen voor zijn club. Zijn club vocht de FIFA-verplichting aan dat clubs hun spelers zonder enige schadeloosstelling of inspraak moesten vrijgeven voor interlands. De zaak werd geschikt; de clubs krijgen inmiddels vergoedingen voor hun internationals.
Maar Siekmann zag nog een ander gevolg: de clubs verenigden zich in de European Club Association en traden in overleg met de FIFA en de UEFA. „In Nyon, het hoofdkwartier van de UEFA, zit nu ook de belangenbehartiger van de clubs, en daar in de buurt zit de organisatie van de Europese competities. Van oppositie zijn ze onderdeel van het systeem geworden.”
Des te interessanter is daarom dat de voorzitter van Bayern München, Karl-Heinz Rummenigge, geld eist van de KNVB, omdat Arjen Robben geblesseerd terugkeerde van het WK. „Het is vooral politiek interessant dat een club zich toch weer individueel roert.”
Maar de jurist Siekmann ziet weinig aanknopingspunten voor Rummenigge, die eerder deze week pleitte voor een aparte verzekering voor internationals. „Hoe moet je je verzekeren tegen de vervanging van een geblesseerde Robben? En hoe wil Rummenigge aantonen dat Robben uitgerekend op het WK geblesseerd raakte? De KNVB zal zeggen: hij heeft toch gewoon gespeeld, zelfs de finale.”
De komende jaren gaat Siekmann zich uitvoerig bezighouden met een kwestie die vorige maand hoog opliep in Nederland, de organisatie van grote sportevenementen als het WK voetbal (2018 of 2022) of de Olympische Spelen (2028), waarvoor Nederland in de markt is. Sinds 1 augustus is Siekmann bijzonder hoogleraar Internationaal en Europees Sportrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, mede met de opdracht onderzoek te doen naar de juridische aspecten rond die evenementen.
Vorige maand laaide de discussie al op hoe ver een soevereine staat moet gaan om de FIFA te plezieren. Zuid-Afrika paste zelfs de strafwet aan om de belangen van de FIFA-sponsors te behartigen. „Dat gaat heel ver. Grote bonden misbruiken hun monopoliepositie”, zegt Siekmann, die popelt onderzoek te doen naar de relaties tussen FIFA en WK-landen. Maar een sportjurist loopt al snel tegen muren aan. „Ik zou graag alle bids onderzoeken. Ik hoor van collega’s dat ook Duitsland in 2006 de wet heeft aangepast voor het WK. Maar het is moeilijk te onderzoeken. Sport is een verenigingsactiviteit, privé. Als het CAS uitspraak doet en één van de partijen wil geen openbaarheid, heb je alleen een persbericht. Dan is het moeilijk de loop van het recht te onderzoeken, anders dan in, bijvoorbeeld, het strafrecht. Heel jammer, want topsport draagt op zijn minst een semipubliek karakter.”
Siekmann denkt dat samenwerking tussen EU-landen op den duur loont, ook bij het binnenhalen van evenementen. „Je kunt gezamenlijke beleidslijnen opstellen voor onderhandelingen met de FIFA.” Natuurlijk verzwakt Europa daarmee zijn concurrentiepositie ten opzichte van de rest van de wereld, weet Siekmann. De Formule 1-races weken ook uit naar andere werelddelen door het EU-verbod op tabaksreclame. „Maar in sporten als voetbal kan de FIFA niet om Europa heen.”
Siekmann wil de trend naar bestuurlijke pacificatie rond de topsport helpen bevorderen. „Ik zou samenwerking zoeken met de FIFA, al is Sepp Blatter niet de ideale bestuurder. Ik zou liever Franz Beckenbauer op zijn plek zien. De zaak-Bosman had nooit zo’n shock teweeggebracht als de betrokkenen eerder op een verstandige manier waren gaan overleggen.”
Robert Siekmann (63) studeerde Slavische talen en internationaal recht aan de Universiteit Leiden. Sinds 1977 werkt hij bij het Asser Instituut voor internationaal recht in Den Haag. Hij publiceerde veel over internationale vredesmissies en was acht jaar hoofd onderzoek.
Siekmann is nu directeur van het Asser International Sports Law Centre en hoofdredacteur van het tijdschrift The International Sports Law Journal. Sinds 1 augustus is hij tevens bijzonder hoogleraar Internationaal en Europees Sportrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij onderzoek doet naar de organisatie van Olympische Spelen, Europese en wereldkampioenschappen en internationale clubcompetities.
Robert Siekmann (63) studeerde Slavische talen en internationaal recht aan de Universiteit Leiden. Sinds 1977 werkt hij bij het Asser Instituut voor internationaal recht in Den Haag. Hij publiceerde veel over internationale vredesmissies en was acht jaar hoofd onderzoek.
Siekmann is nu directeur van het Asser International Sports Law Centre en hoofdredacteur van het tijdschrift The International Sports Law Journal. Sinds 1 augustus is hij tevens bijzonder hoogleraar Internationaal en Europees Sportrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij onderzoek doet naar de organisatie van Olympische Spelen, Europese en wereldkampioenschappen en internationale clubcompetities.
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 4 september 2010, pagina 13